Erika Van den Bergh en Jan Breine

Interview

Onderzoekers Erika Van den Bergh en Jan Breine over vismonitoring in de Zeeschelde:

“Visgemeenschappen vertellen veel over de ecologische toestand van een estuarium”

Tussen 2004 en 2024 werden er een honderdtal soorten vissen – waaronder ook ansjovis – gevangen in de Zeeschelde, het Belgisch gedeelte van het Schelde-estuarium. En dat is een spectaculaire vooruitgang, met dank aan de afvalwaterzuivering. Maar ook de aanleg van gecontroleerde overstromingsgebieden en gereduceerde getijdengebieden doet de visgemeenschappen goed. “Al is er nog werk aan de winkel, zoals het wegwerken van vismigratiebarrières”, vertellen Erika Van den Bergh en Jan Breine, senior onderzoekers van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO).

Allereerst, waarom is vismonitoring in de Zeeschelde en de zijrivieren belangrijk?

“Door te monitoren, kan je kijken hoe visgemeenschappen in elkaar zitten. Welke soort komt waar voor, in welke levensfase, in welke conditie…? Het is een dynamisch, complex verhaal waarbij je niet zomaar alle soorten over één kam kan scheren: sommige vissen planten zich op zee voort en komen opgroeien in het estuarium, andere soorten trekken alleen maar door en nog andere brengen er hun hele leven door. Via vismonitoring kunnen we volgen waarvoor de Zeeschelde gebruikt wordt en hoe we de leefomgeving voor het visbestand kunnen optimaliseren, onder meer in het kader van Natura2000. We onderzoeken daarbij welke functies de verschillende habitattypes vervullen voor de verschillende soorten – denk aan gecontroleerde overstromingsgebieden, gecontroleerde gereduceerde getijdengebieden, slikken, schorren, kreken… Na al die jaren hebben we een schat aan informatie, maar het blijft nodig om regelmatig te monitoren, omdat de vispopulatie sterk kan variëren per seizoen en van jaar tot jaar.”

Hoe verloopt vismonitoring vandaag?

“In de Zeeschelde worden twee traditionele afvismethodes gebruikt: ankerkuil en schietfuik. Bij ankerkuil gaat een boot voor enkele uren voor anker, met aan weerszijden twee grote visnetten van de bodem tot het wateroppervlak. Terwijl de getijdenstroom door de uitgezette netten trekt, komen alle vissen die met de stroom meegaan in de netten terecht. Een andere methode, die we ook op zijrivieren en in de Sigmaplangebieden toepassen, is met schietfuik vissen, dichter tegen de bodem en bij de laagwaterlijn. Een kokervormig net wordt tweemaal 24 uur uitgezet. Hoepels houden de koker open en trechters voorkomen dat de gevangen vissen er weer uit zwemmen.”

“Beide methodes worden op vier monitoringplaatsen toegepast in de Zeeschelde, drie keer per jaar – in het voorjaar, de zomer en het najaar. Sinds 2004 werken we met fuiken; sinds 2011 ook met ankerkuil. In die periode is er écht veel veranderd, vooral onder impuls van waterzuivering, met de waterzuivering van Brussel als keerpunt in 2007. Daarmee verdween de zuurstofloze barrière rond de Rupelmonding en konden vissen weer migreren tussen de Beneden- en Boven-Zeeschelde.”

“In de Sigmaplangebieden kunnen we uiteraard geen ankerkuil inzetten, daar werken we vooral met fuiken. Handig, want die monitoren de klok rond, waardoor je niet alleen dagactieve maar ook nachtactieve vissen vangt. Soms zijn ook schietfuiken geen optie, bijvoorbeeld als er een otter aanwezig is, die zou vast kunnen geraken in zo’n fuik.”

“In zoetwatergebieden kan je als alternatief ook elektrisch vissen. Dat is handig voor ondiepe wateren met veel waterplanten of waar je de habitat niet mag verstoren. Met deze visvangtechniek wek je via een stroomgroep een spanningsveld op in het water, waardoor de vissen tijdelijk verdoofd worden. Je kan ze dan makkelijk uit het water scheppen, onderzoeken en terug uitzetten – de vissen houden er meestal niets aan over.”

Geven alle methodes dezelfde resultaten?

“Nee, omdat ze bijvoorbeeld verschillende delen van de waterhabitat bemonsteren, en dat maakt vismonitoring en het verwerken van statistische data nog complexer. Elke methode levert een iets ander beeld op en geeft extra informatie. Bovendien is en blijft het vissen een blinde greep in een black box, je weet nooit wat je niet vangt hé (glimlach). Zo vinden we in DNA-omgevingsstalen sporen van vissoorten die we nooit in de netten vonden... DNA-resten kunnen echter ook meespoelen uit andere gebieden… Vorig jaar vingen we in de Polders van Kruibeke één houting, een zeldzame trekvissoort. Maar als je één houting vangt, hoeveel zitten er dan werkelijk in de Zeeschelde?”

Welke vissoorten doen het vandaag goed in de Zeeschelde?

“De fint, een haringachtige die een hoog zuurstofgehalte nodig heeft om te overleven, trekt weer jaarlijks de Zeeschelde op om zich voort te planten. De soort was enkele decennia geleden uitgestorven in Vlaanderen, onder meer als gevolg van verontreiniging. Het was dan ook een verrassing, in 2013, om de fint weer te horen paaien – een jaarlijks weerkerend fenomeen sindsdien. Het is niet heel duidelijk welke eisen de fint stelt aan zijn paaihabitat. De omstandigheden hier zijn helemaal anders dan in Wales of Engeland – geen grindbedding bijvoorbeeld.”

“Ook de spiering, een sleutelsoort voor de Zeeschelde, doet het goed. Heel goed zelfs, van geen spiering zo’n tien jaar geleden naar gigantisch veel vis. Normaal vissen we met ankerkuil vier uur aan stuurboord en vier uur aan bakboord, maar dat moesten we terugbrengen tot één uur omdat er al snel zo’n 700 kilogram spiering in de netten zat. Ondertussen zijn we wel over die top heen en zijn de aantallen weer gematigder. De paling, die wereldwijd achteruitgaat, gedijt relatief goed in de Zeeschelde. Verder groeien tong, haring, sprot, zeebaars en botjes hier op en doen de brakwatergrondels en dikkopjes het goed…”

“Als je vergelijkt met 2004, toen de vismonitoring van start ging, dan kan je wel stellen dat er zich een mooie visgemeenschap ontplooide in de Zeeschelde. Over een periode van 20 jaar vingen we een 100-tal soorten, van sommige maar één exemplaar en soms zitten er ook nieuwe soorten of exoten tussen. Anderzijds zien we een stagnatie of terugval van bepaalde soorten, zoals de spiering, bot en zeebaars. Maar over het algemeen heeft de betere waterkwaliteit tot een toename van het aantal vissen en het aantal soorten geleid. Visgemeenschappen zijn dan ook een goede indicator voor de ecologische toestand van het Schelde-estuarium.”

Wat is de impact van de Sigmaplangebieden op het visbestand?

“De aanleg van overstromingsgebieden, met of zonder gecontroleerd gereduceerd getij, is zeker positief voor de visgemeenschap in de Zeeschelde. Door meer ruimte te creëren voor het estuarium neemt de diversiteit van fauna en flora toe en verhoogt de natuurlijkheid van het ecosysteem. De extra luwe gebieden zijn weldadig voor ontluikende en opgroeiende vissen. Wat de verschillende Sigmaplangebieden betreft, is de impact variabel en afhankelijk van verschillende factoren: de grootte en ligging van het gebied, de waterkwaliteit, het voedsel dat voorhanden is, het landgebruik in de omgeving, soort en aantal verbindingen met de rivier…”

“Dat een gecontroleerd overstromingsgebied met gereduceerd getij een goede habitat is voor vissen, blijkt ook uit onderzoek van bioloog Chris Van Liefferinge. Zo was de paling in het Lippenbroek in betere conditie dan paling in de Zeeschelde. De Sigmaplangebieden worden alleszins veelvuldig gebruikt. In de Polders van Kruibeke vind je bijvoorbeeld harders: de goudharder en de dunlipharder. Deze baarsachtigen kwamen vroeger niet voor, maar groeien hier nu op. Bij de inrichting van de polders wordt veel aandacht besteed aan de verbinding met de Schelde, opdat de verschillende vissoorten zo vlot mogelijk van en naar paai-, opgroei-, foerageer- en trekgebieden kunnen bewegen. Voorts mag je niet vergeten dat deze gebieden redelijk recent aangelegd werden en dat de ontwikkeling van een kwalitatieve habitat decennia kan vragen.”

Paling, ©Reinhardt Strubbe

Welke aandachtspunten zijn er nog voor de toekomst?

“Een groot probleem voor jonge vissen in de Zeeschelde is de dynamiek, de hoge stroomsnelheid en het gebrek aan luwteplaatsen in de hoofdstroom. Ook de hoge sedimentlast eist zijn tol bij de overleving van vislarven en juveniele individuen.”

“Algemeen gezien is er voldoende voedsel in de Zeeschelde, maar het is wel belangrijk dat voor elke levensfase het juiste voedsel voorhanden is – vissen kunnen als larve, juveniel of volwassen vis een ander dieet hebben. Daarom is onderzoek naar trofische relaties heel belangrijk om de evolutie van het visbestand in de Zeeschelde beter te begrijpen. Anderzijds gedragen heel wat vissoorten zich zeer opportunistisch in een estuarium en schikken ze zich naar de heersende omstandigheden qua paai- en opgroeihabitat en voedsel.”

“En uiteraard zijn er nog heel wat vragen waarop we geen eenduidig antwoord hebben. Zo paait de fint elk jaar, maar er zijn slechts weinig jaren met succesvolle rekrutering, waar ligt dat aan? We hopen ook dat weldra de elft volgt, een andere haringachtige trekvis. Daarvan werd voorlopig maar één exemplaar gevangen, stroomopwaarts de getijdenzone. Misschien is het sluizencomplex in Merelbeke een grote hindernis voor deze soort? Kijk, vissen maken deel uit van een complexe, verdoken wereld – niet altijd even gemakkelijk maar wel heel boeiend om te onderzoeken!”

Interviews