Wim Mertens

Interview

Onderzoeker Wim Mertens over de evolutie van vogelsoorten in de Sigmagebieden:

“Broedvogels voelen zich hier thuis”

Naarmate meer Sigmagebieden worden ingericht, neemt hun belang ook toe voor vogels. “Uit monitoring blijkt dat we voor enkele doelsoorten nu al de doelstellingen hebben gehaald, voor andere soorten gaat het de goede richting uit. Een knap resultaat, kijk naar de explosie van kleine zangvogels. Maar andere soorten, waaronder viseters, hebben het nog moeilijk. Mijn collega's werken hard aan de inrichting van leefgebied voor deze soorten. Helaas vormt de waterkwaliteit van onze beken en rivieren – ook al is die de laatste twintig jaar spectaculair verbeterd – nog steeds een heikel punt”, vertelt onderzoeker Wim Mertens van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO).

Bij het geactualiseerde Sigmaplan in 2005 werden er voor het Schelde-estuarium natuurdoelen vooropgesteld voor broedvogels van moeras en open water. Ook op Vlaams niveau kwamen er specifieke instandhoudingsdoelstellingen. De doelsoorten variëren van Europees beschermde soorten (roerdomp, woudaapje, kwak, lepelaar, purperreiger, bruine kiekendief, porseleinhoen, ijsvogel en blauwborst) tot soorten met een eerder regionaal belang (dodaars, knobbelzwaan, krakeend, slobeend, zomertaling, kuifeend, bergeend, oeverzwaluw, rietzanger, snor, grote karekiet en baardmannetje).

Wim Mertens: “Concreet gaat het om leefgebied voorzien voor een 20-tal vogelsoorten, waaronder moerasvogels, graslandvogels en enkele bossoorten. De populatie van die soorten moet telkens groot genoeg zijn om de leefbaarheid te bewaren. Daarnaast zijn er nog extra soorten, zoals bijvoorbeeld de visarend.”

Hoe staan de vogelsoorten in de Sigmagebieden er vandaag voor?

“Wat de moerasvogels betreft, doen de kleinere soorten het goed: baardman, blauwborst, rietzanger, snor… Met de ingerichte Sigmagebieden evolueren we in de juiste richting voor voldoende leefgebied en broedkoppels. De aanleg van nieuwe natuur is perfect verlopen voor de kleinere zangvogels die vooral insecten op hun menu hebben staan. Ook voor de watervogels – zoals de zomertaling en slobeend – gaan we de goede richting uit. Kleinere vogels vinden dan ook voldoende voedselbronnen in de dichte rietvegetatie.”

Voor welke vogelsoorten gaat het moeilijker?

“De visetende soorten van grote moerassen, met de roerdomp als uithangbord, blijven grotendeels afwezig. Op het woudaapje na – deze kleinste reiger in Europa is helemaal teruggekeerd naar de vallei van de Schelde en haar bijrivieren! – doen viseters zoals de purperreiger en de kwak het niet per se goed. Dat komt omdat hun leefgebied nog maar in beperkte mate is ingericht, maar ook door de nog steeds ontoereikende waterkwaliteit. De meeste reigers zijn namelijk afhankelijk van helder water om hun prooien te vinden, en daar wringt het schoentje nog.”

“De afgelopen twintig jaar is de kwaliteit van oppervlaktewater in ons land fors verbeterd, absoluut, maar ze is nog altijd ondermaats met te veel nutriënten zoals stikstof en vooral fosfor. Te veel nutriënten veroorzaken een sterke groei van kleine algen, een zogenaamde algenbloei. Deze algen leiden in het voorjaar, in het broedseizoen, tot troebel water waardoor zichtjagers zoals de meeste reigers geen prooien kunnen vinden. Voor de lepelaar, ook een reigerachtige, geldt dat dan weer niet. Dat komt omdat hij een andere strategie hanteert om eten te zoeken. De lepelaar heeft uiterst gevoelige tasthaartjes op het uiteinde van zijn snavel waarmee hij prooidieren kan detecteren. Troebel water is voor hem dus geen probleem. De lepelaar broedt sinds het begin van deze eeuw in de Waaslandhaven en duikt sinds twee jaar ook op in de Durmevallei, op een plek met nieuwe getijdennatuur.”

Zal Vlaanderen de vooropgestelde natuurdoelen in de Sigmagebieden halen?

“We zijn alleszins goed op weg. Uit monitoring van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) voor broedvogels, van 1995 tot 2021, blijkt dat we voor enkele soorten de doelstellingen al gehaald hebben. Soms zelfs overtroffen: de rietzanger komt vandaag al twee keer zoveel voor als initieel voorzien. Maar daarnaast zetten we voor andere soorten weinig tot geen stappen vooruit. Kijk naar de roerdomp, waar we – op een uitzondering na – blijven steken op nul broedparen.”

“Blijven inzetten op een betere waterkwaliteit voor onze waterlopen is nodig.”

“In 2005, bij het opstellen van de doelstellingen, gingen we ervan uit dat de waterkwaliteit in onze waterlopen vandaag goed zou zijn... Het gaat trouwens niet alleen om te veel nutriënten in het water, maar ook om tal van chemische stoffen zoals zware metalen, PFAS en andere organische verbindingen. Die kunnen hormonale effecten hebben en mogelijk voortplantingsproblemen creëren bij toppredatoren zoals de roerdomp of otter. Om maar te zeggen dat er veel aspecten een rol spelen in het halen van de natuurdoelen en dat je niet zomaar op alle factoren vat hebt. Anderzijds is het, met de klimaatverandering in gedachten, duidelijker dan ooit hoe hard we water nodig hebben – zowel voor de natuur als voor onszelf. Blijven inzetten op een betere waterkwaliteit voor onze waterlopen is nodig. Dat vergt inspanning, zowel in waterzuivering als in de landbouw en het vergunningsbeleid. Nu, in het algemeen gaan de doelsoorten er toch goed op vooruit door de inrichting van de Sigmagebieden.”

Aan welke natuuringrepen is de terugkeer van het woudaapje te danken?

“Waterpeilbeheer is uiterst belangrijk voor deze reiger. De eerste territoriale mannetjes verschenen in het Antwerps havengebied na een stijging van het waterpeil op het Groot Rietveld in Kallo, waardoor er één groot overstroomd rietmoeras ontstond. Het woudaapje broedt graag in waterrijke moerasgebieden. Sinds we het waterpeil daar aanhouden, broeden er jaarlijks meerdere koppels. Voor de hele Scheldevallei en bijrivieren is de doelstelling een volwaardige populatie van minstens 20 broedparen. Vandaag zitten we toch al op een 12-tal koppels.”

“Ook in andere Sigmagebieden keerde het woudaapje terug na een stijging van het waterpeil, bijvoorbeeld in de Polders van Kruibeke. Dit overstromingsgebied is succesvol ingericht voor de woudaap, waardoor er twee territoria zijn bijgekomen. Hier hebben we ook het visbestand gestuurd door vetjes, een kleine karperachtige soort, uit te zetten. Met succes. Als er voldoende eten is, komen veel vogelsoorten vanzelf. Zo zullen er vast nog heel wat woudaapjes verschijnen als we in de Sigmagebieden hoge peilen in heldere waterplassen creëren en voldoende voedselaanbod voorzien.”

“Het gebied Wal-Zwijn bij Hamme is volop in ontwikkeling om binnen enkele jaren een gecontroleerd gereduceerd getijdengebied te worden. Deze getijdennatuur zal niet geschikt zijn voor de woudaap, omwille van het te troebele Scheldewater. Maar in de tussentijdse situatie is er bij de uitgraving van de polder De Grote Wal een grote heldere plas ontstaan, een mix van grondwater en regenwater. Als gevolg zijn er nu vier territoria op een gebied van 80 hectare, echt straf!”

“En soms helpt zelfs de bever een handje (lacht)… In de Oude Durme had een beverfamilie een dam gemaakt, waardoor het waterpeil plaatselijk steeg. Zelf konden we door de omliggende landbouwgronden niet ingrijpen op het waterpeil. Maar kijk, het effect bleek klein voor de landbouwers en groot voor de woudaap. De bever heeft ongewild het waterpeil doen stijgen, waardoor de rietvegetatie onder water kwam te staan, er een foerageergebied ontstond en er de voorbije jaren twee tot drie territoria voor de woudaap zijn.”

Zijn er nog specifieke effecten op vogelpopulaties merkbaar?

“De laatste jaren neemt het aantal watervogels dat in de Sigmagebieden overwintert, sterk toe. Het INBO heeft de verschillende soorten in kaart gebracht, en sinds 2000 zien we een duidelijke stijging. Dat is een rechtstreeks gevolg van de specifieke natuur die we in de gebieden ontwikkelen. In de Polders van Kruibeke bijvoorbeeld ontstaat er waardevolle getijdennatuur. Op het ritme van eb en vloed boetseert de Schelde een netwerk van slikken en schorren. In de modderige slikken krioelt het van kleine diertjes, een feestmaal voor vogels. En in het riet dat op de schorren groeit, maken verschillende soorten hun nest.”

“De laatste jaren neemt het aantal watervogels dat in de Sigmagebieden overwintert, sterk toe.”

“In het gecontroleerd overstromingsgebied Paardeweide in Berlare overwinteren zelfs drie tot vier roerdompen. Dit gebied is aangetakt aan de Schelde, zonder dat er getijdenwerking ontstaat. Via de in- en uitwatering kunnen vissen makkelijk migreren tussen de Schelde en het overstromingsgebied. Heel wat vogels, waaronder de roerdomp, komen hier voedsel zoeken. In de winter zijn er geen algen en is het water helder, wat dit visrijk gebied geschikt maakt voor overwinterende roerdompen. Maar in het voorjaar zal je dus niet snel een baltsend mannetje horen. Roerdompen zijn ook grote moerasvogels die een serieus leefgebied nodig hebben. Daar hebben we er nog niet echt veel van binnen het Sigmaplan – enkel in Grote Wal, 80 hectare, is er één territorium geweest. Ondertussen werken we hard aan de inrichting van grote moerasgebieden voor deze soort. Alle ervaringen zijn sowieso nuttig bij de inrichting van nieuwe waterrijke natuurgebieden.”

Interviews